In een volbezette zaal Elf in het museum waren maar liefst vijftig vrienden uitverkoren om een minicollege bij te wonen van Friso Lammertse, conservator 17e-eeuwse kunst van het Rijksmuseum. Onderwerp: vanzelfsprekend Rembrandts Vaandeldrager die na 29 januari doorreist naar het Zeeuw Museum. Ook de door het museum beschikbaar gestelde tijdslots voor Vrienden waren volgeboekt.
Lammertse ging in zijn college uitgebreid in op de miltaire functie van vaandeldragers, op de bijzondere schildertechniek van Rembrandt en op het cultuurhistorische belang van de Vaandeldrager. Toen Rembrandt dit werk maakte was Nederland nog volop verwikkeld in de 80-jarige oorlog, maar daarvan was in het welvarende Amsterdam weinig te merken. Maar vaandeldragers – vaandrigs – speelden destijds een bijzonder belangrijke rol in de staatslegers. Het vaandel symboliseerde de eer en heroïek van een compagnie en het moest in veldslagen met hand en tand – zelfs tot de dood –worden verdedigd. Vaandeldragers waren het boegbeeld van een legeronderdeel (of een schutterij) en zij hulden zich meestal in opvallende, kostbare kleding, die zij overigens zelf moesten betalen. Vaandeldragers moesten dus rijk zijn en mochten niet trouwen. Op de vijand veroverde vaandels werden triomfantelijk opgehangen in overheidsgebouwen – zo ook in de Haagse Ridderzaal.
Vaandeldragers waren trots op hun rol en zij lieten zich dikwijls portretteren, feestelijk aangekleed en met de hand in de zij, wat in die tijd kracht en zelfbewustzijn uitstraalde. Rembrandt verdiende aanvankelijk zijn boterham met het schilderen van portretten, waarbij hij minutieus gedetailleerd te werk ging. Maar hij was ambitieus en wilde af van het ‘commercieel schilderen’. Destijds werd het schilderen van grote historische, mythologische of bijvoorbeeld Bijbelse werken gezien als de hoogste vorm van kunst. Dat was voor Rembrandt dan ook de reden om zo’n heroïsch figuur te willen schilderen, en dan niet meer tot in de puntjes nauwkeurig: je moest juist kunnen zien dat het een schilderij is. Hij gebruikte een ‘wilde toets’ waarbij met enkele kwaststreken het gewenste effect wordt bereikt. Vanuit datzelfde artistiek standpunt droeg de vaandeldrager op het schilderij ook geen hedendaagse kledij, maar in een fantasiekostuum waarbij Rembrandt teruggreep op de mode van zo’n honderd jaar eerder.
Nog een reden voor het schilderij is waarschijnlijk dat Rembrandt een demonstratie wilde tonen van zijn schilderskunst. Hij woonde en werkte destijds in de Amsterdamse Nieuwe Doelenstraat, vlakbij de nieuw gebouwde Kloveniersdoelen. Dat was een van de drie hoofdkwartieren van de Amsterdamse schutterij en daar bevond zich toen de grootste zaal van de stad – het stadhuis op de Dam werd pas later gebouwd. Het leek waarschijnlijk dat in die zaal grote schuttersstukken zouden komen te hangen en Rembrandt hoopte met zijn Vaandeldrager als voorbeeld een opdracht voor zo’n groot doek binnen te slepen. Dat lukte. Het resultaat: de Nachtwacht.