Museum Belvédère in Heerenveen en Museum Elburg: dat waren op maandag 6 mei de reisdoelen van 48 Vrienden. Bijzonder, want beide musea zijn ’s maandags eigenlijk gesloten maar hadden speciaal voor de Vrienden een gastvrije ontvangst voorbereid.
In Heerenveen draaide het om de in 1911 op zijn vijfendertigste overleden Litouwse kunstenaar Mikalojus Konstantinas Čiurlionis, van wie het meeste werk nu voor het eersst in Nederland is te zien. In Museum Elburg exposeert de Nederlaandse ‘verhalenverteller in verf’ Wouter Berns, die ook zelf optrad als gastheer voor het Vriendenbezoek.
Heerenveen
In Heerenveen werd het VVMA-gezelschap ontvangen door directeur en conservator Han Steenbruggen opende de dag – na de koffie – met een inleiding over het leven en werk van Čiurlionis.
Over Museum Belvédère
Het museum is dwars op het water van de Prinsenwijk gebouwd, dat in de achttiende eeuw als Grand Canal werd aangelegd door de (tuin)architect Daniël Marot. Het museumcafé ligt boven het water, en is een bijna transparante ruimte tussen beide museumvleugels. Het biedt een panoramisch uitzicht op Landgoed Oranjewoud, het vroegere buitenverblijf van de Oranje-Nassaus.
‘Beyond Heaven and Earth’ is de titel van de overzichtstentoonstelling met de schilderijen van Čiurlionis . Zijn werk bleef in het westen tot nu toe onbekend omdat vrijwel alle schilderijen van Čiurlionis zich in Kaunas bevonden – de toenmalige hoofdstad van Litouwen – en omdat Litouwen na een korte periode van onafhankelijkheid deel werd van de Sovjetunie. In 1990 werd Litouwen opnieuw onafhankelijke en toen kwam een herwaardering op gang met een reeks van internationale tentoonstellingen. In Nederland was zijn werk voor het eerst te zien in 2012, toen drie schilderijen van zijn hand deel uitmaakten van de tentoonstelling Gedroomde landschappen – Symbolisme van VanGogh tot Kandinsky 1880 – 1910 in het Van Gogh Museum in Amsterdam. Museum Belvédère is het eerste museum in Nederland dat een grote tentoonstelling aan Čiurlionis wijdt.
Mikalojus Konstantinas Čiurlionis is geboren op 22 september 1875 in Varena, een klein dorp in het zuiden van Litouwen, maar groeide op in Druskininkai, waar zijn vader in 1878 werd aangesteld als kerkorganist. Omdat het land deel uitmaakte van het Russische Rijk werd op school onderwezen in het Russisch. Op straat en thuis sprak men voornamelijk Pools, want het gebruik van de Litouwse taal was streng verboden.
Druskininkai stond bekend al kuuroord, telde diverse badhuizen en hotels en ontving het hele jaar door gasten uit de hogere klassen, afkomstig ut Polen, Rusland, Oekraïne en Duitsland. Vooral die bezoekers bepaalden het levendige culturele klimaat van de stad. Al op jonge leeftijd bezocht Čiurlionis concerten met muziek van de grote Russische en Duitse componisten. Hij speelde piano en kon dank zij bemiddeling van een bewonderaar gaan studeren aan het hof van hertog Ogiń in Plungė en later aan de conservatoria in Warschau en Leipzig.
Enkele jaren later, in 1902 vestigde hij zich in Warschau om lessen te volgen aan de plaatselijke tekenschool en daarmee een lang gekoesterde wens in vervulling te laten gaan. In het voorjaar van 1904 schreef hij zich in voor de kunstacademie van Warschau. Op deze progressief ingestelde academie vond hij veel waardering bij docenten. Het stelde hem in staat – meer dan met zijn muziek mogelijk bleek – een eigen stijl te ontwikkelen die zich wezenlijk onderscheidde van die van tijdgenoten.
Tot aan 1905 werkte Čiurlionis bij voorkeur met pastelkrijt, om vanaf 1909 voornamelijk nog te schilderen met temperaverf. Omdat deze verf snel droogt was hij in staat om, net als met pastel, zonder onderbrekingen door te werken. In de cyclus ‘De schepping van de wereld’ exploreert hij alle creatieve mogelijkheden van die nieuwe techniek. Bij zijn onderzoek naar nieuwe uitdrukkingsvormen liet hij zich op geen wijze beperken door academische principes. Hoewel zijn werk wel degelijk figuratief van aard is, dragen de losse penseelvoering en schematische uitwerking eraan bij dat de schilderingen bijna als abstracties kunnen worden begrepen. Het verleidde kunsthistorici er nadien toe om hem te beschouwen als wegbereider van de abstractie kunst. Zij noemen zijn naam in één adem met die van tijdgenoten als Gustav Klimt, Edvard Munch en Wassily Kandinsky.
In 1906 besloot Čiurlionis al zijn vroegere en toekomstige werk te wijden aan Litouwen. De oude volkssprookjes, de wandelingen door de bossen, de wisseling van de seizoenen en de muziek vormden de kiemen van zijn fantasie. Het werd zijn doel om dat alles te verweven tot beelden met een sterk spirituele inslag, een kunst die de basis kon leggen voor een nieuwe, eigen Litouwse cultuur. Hij besloot de taal te leren, vatte het plan op om een Litouwse opera te schrijven en begon met het arrangeren van Litouwse volksliederen.
In 1906 was hij ook met verschillende schilderijen vertegenwoordigd op een grote tentoonstelling in Sint-Petersburg, de hoofdstad van het Russische Rijk. Hij werd er geroemd als ‘de meest zuivere pantheïst en schepper van symbolische beelden’. In datzelfde jaar studeerde hij af aan de academie en kreeg hij het verzoek om de Eerste Tentoonstelling van Litouwse Kunst te organiseren in Vilnius. Hij exposeerde zelf onder andere zijn dertiendelige cyclus ‘De schepping van de wereld’.
In 1907 voltooide hij zijn symfonische gedicht ‘De Zee’ en veel schilderijen, waaronder zijn eerste twee sonates, ‘Sonate van de zon’ en ‘Sonate van de lente’ en de drieluiken ‘Raigardas’ en ‘De reis van de prins’. Tijdens een concert in Vilnius leerde hij zijn toekomstige vrouw, de schrijfster en journaliste Sofija Kymantaitė (1886 … 1958) kennen.
Tegen het einde van 1909 reisde de inmiddels gehuwde Čiurlionis naar Sint-Petersburg, in de hoop op expositiemogelijkheden. Hij werd dirigent van een koor, trad veelvuldig op, maar leed steeds meer aan somberheid en heimwee. Toen zijn vrouw hem met kerst bezocht,trof ze haar man aan in zwaar overspannen toestand. Doktoren stelden totale uitputting vast en adviseerden hem terug te keren naar Druskininskai. Maar zijn toestand verslechterde dramatisch en begin 1910 werd hij opgenomen in een sanatorium. In zijn afwezigheid werd op 12 juni zijn dochter Danutė geboren. Na een lang herstelproces werd hij in het voorjaar van 1911 genezen verklaard. Een laatste boswandeling werd hem echter fataal: hij kreeg een longontsteking en overleed op 10 april 1911. In zijn korte leven componeerde hij meer dan 300 muziekstukken en maakte hij bijna evenveel schilderijen.
Tijdens zijn verblijf in het sanatorium en kort na zijn dood werden schilderijen van hem getoond op exposities in Moskou, Sint-Petersburg, Riga, Kiev, Parijs en Londen. Een echte internationale doorbraak werd met zijn overlijden in de kiem gesmoord.
In deze korte documentaire film over de tentoonstelling geven filmmakers Albert Jensma en Jan Bensliman een kijkje achter de schermen.
Na een uitgebreid bezoek aan de bijzondere tentoonstelling in Museum Belvédère, een smakelijke lunch en een snelle blik op de eigen collectie van het museum vertrokken de Vrienden naar de volgende excursiebestemming.
Hanzestad Elburg
Het pittoreske Hanzestadje Elburg heeft, zo vertelde museumdirecteur Anne-Marie van Hout bij de hartelijke ontvangst, de grootste monumentendichtheid van Nederland. In één van deze monumenten, het15e-eeuwse, laat-gotische Agnietenconvent, is nu Museum Elburg gehuisvest. Het Agnietenconvent was een van de eerste stenen gebouwen in Elburg. Het museum heeft een uitgebreide collectie voorwerpen over de geschiedenis van Elburg en omgeving. Naast de vaste collectie zijn er jaarlijks enkele wisseltentoonstellingen te zien over uiteenlopende (kunst) historische onderwerpen.
De geschiedenis van Elburg gaat ver terug in het verleden. Het eerst geschreven bericht waarin de naam Doornspijk wordt genoemd (en Elburg heette vroeger ook zo) dateert uit 796 na Christus. In ieder geval moet er in het begin van de 13e eeuw een nederzetting zijn geweest die zo belangrijk was dat één der graven van Gelre aan Elburg stadsrechten verleende.
Naast de landbouw en misschien de visserij nam zeker ook de handel een belangrijke plaats in onder de bestaansmiddelen van de Elburgers in de middeleeuwen. Al in 1332 dreef de stad handel op het Oostzee-eiland Schoonen. In 1367 treffen we de stad voor het eerst aan als Hanzestad, waarna in 1368 koning Albert van Zweden aan Elburg het recht verleende tot het stichten van een eigen handelspost op Schoonen. In de 14e eeuw kreeg ook de landbouw een vaste basis.
De grootste bloei van Elburg viel in de tweede helft van de veertiende eeuw. De stad was toen in staat om, gestimuleerd door hertog Willem I, een ambitieus plan tot verandering van de hele stad uit te voeren. Arent thoe Boecop, richter (rentmeester) van de Veluwe, kreeg opdracht om een versterkte stad te bouwen in een heel andere vorm en opzet dan deze voorheen had. Hij projecteerde de nieuwe stad in een rechthoekige vorm met zijden van 370 bij 240 meter. Het geheel is doorsneden met rechte starten en stegen. Deze opzet mag, en zeker voor die tijd, als voorbeeldig worden beschouwd. Het werk werd uitgevoerd in de jaren 1392 tot en met 1396. Opmerkelijk is het dat de oppervlakte van de stad zoals deze in 1392 was vastgesteld, groot genoeg bleek om tot aan de eerste wereldoorlog de bewoners te herbergen.
In een periode van 500 jaar is dus blijkbaar geen behoefte aan uitbreiding geweest. Men kan daarom redelijkerwijs veronderstellen dat de economische groei van Elburg na de bloei in de 2e helft van de 14e eeuw tot stilstand is gekomen. In 1857 kwam er wat industrie in de vorm van een houtzaagmolen, in 1866 kwam er een gasfabriek bij en in 1876 werd in een grutterij het eerste stoomwerktuig geïnstalleerd.
In 1863 werd de spoorlijn Utrecht- Amersfoort-Zwolle aangelegd. Deze maakte een grote bocht om Harderwijk te kunnen aandoen, maar ging aan Elburg voorbij. De reden hiervoor was dat de Elburgers een veel te hoge prijs voor hun grond vroegen waar de meeste gemeentes geld gaven voor de bouw van een station. Ondanks de vele protesten van het gemeentebestuur kwam er geen halte in Elburg maar in ’t Harde. Dit betekende voor de economie van Elburg in de komende 100 jaar een ramp.
Omstreeks 1950 kwam er een opleving. Een aantal bedrijven vestigt zich in Elburg en ook het toerisme neemt vanaf dat moment van jaar tot jaar toe.
In het Agnietenconvent – een voormalig vrouwenklooster – is nu de tentoonstelling ‘Wouter Berns – verhalenverteller in verf’ te zien. De schilderijen van story painter Wouter Berns (1970) nemen de kijker op subtiele wijze mee naar een soms onvoorstelbare, maar meestal niet onmogelijke wereld. De geschilderde waarheid ligt ergens in het midden. Zijn onderwerpen haalt hij overal vandaan: uit literatuur, mythologie, wereldreligies, muziek en film. Zijn nieuwsgierigheid naar mensen, hoe ze zich verhouden tot de wereld en tot elkaar, klinkt overal in zijn werk door. Door de manier waarop Berns zijn verhalen schildert en er over kan vertellen, wordt hij regelmatig gevraagd voor lezingen en masterclasses. Zijn aanwezigheid – en zijn inleiding – bij het Vriendenbezoek gaven de tentoonstelling dan ook een extra dimensie.
Hij exposeert sinds 1991 in galeries en musea door heel Nederland en ook in het buitenland. Ook ontvangt hij veel opdrachten; een bedrijfsmissie, een portret of een herinnering verwerkt hij tot een karakteristiek, eigentijds schilderij. Hij wisselt wonen en werken in Kampen af met werken en wonen in de Franse Ardennen.
Steeds vaker kruipt Wouter Berns tussen het schilderen door achter zijn laptop en schrijft verder waar zijn schilderijen ophouden. Net als in zijn schilderijen creëert hij in zijn verhalen een eigen wereld. Zijn fantasie, gedachten en onderzoek worden echter nu eens niet in verf gevangen, maar in woorden gegoten. Als een beschouwer, vrij associërend en met een sterke verbeeldingskracht. In 2020 verscheen zijn debuutroman ‘Een hemel voor Theo’.
Berns is gevestigd in Kampen, de stad waar hij in 1992 afstudeerde aan de kunstacademie. Sinds 2020 beheert hij samen met zijn partner Marieken Westerink Galerie Tripmaker, een kunstgalerie voor verhalende figuratieve kunst in de winkelstraat van Kampen. De kerncollectie bestaat uit werken van zijn hand.
In Museum Elburg exposeert hij een groot aantal van zijn werken, die alle op zijn minst getuigen van vakmanschap, verbeeldingskracht en humor. Door de verhalen die Wouter Berns erbij vertelt krijgen ze bovendien nog een extra dimensie.